vrijdag 1 april 2011 / Contrast / Afbeelding: Fenmei Hu

Tijdschrift / ACHTERGROND

‘Kunstenaar? Maar daar verdien je toch niets mee?’

Eigenlijk is het heel logisch: je migreert naar Nederland om een betere toekomst te vinden voor jou en je gezin. Dat je kind kiest voor een kunstenaarsbestaan met een onzeker inkomen is dan geen logische stap. Hoe verging het de kinderen die dit wel deden?

 

Heel bewust koos ze tien jaar geleden voor de Academie van beeldende vorming in Amsterdam. Daar wordt je opgeleid als beeldend kunstenaar, maar ook als docent. Dat kon Fenmei Hu (31) wel aan haar ouders verkopen. Dacht ze.

 

“Ik had expres ervoor gezorgd dat ik de toelating had gedaan en al aangenomen was. Pas toen vertelde ik aan mijn ouders dat dit mijn studiekeuze was.” Ook al leek het Hu een legitieme reden juist voor deze opleiding te gaan, dat wanneer haar werk als kunstenaar niet van de grond kwam ze ook nog les kon geven, toch vonden haar ouders het helemaal niets. Haar moeder praatte maanden niet haar.

 

Ook al kwam elke groep migranten ooit elk met een andere reden naar Nederland, toch zie je bij de meeste groepen eenzelfde hoop dat de tweede generatie ‘het beter gaat doen’. Dit wordt vaak zo geprojecteerd op deze in Nederland geboren generatie, dat die niet beter weet dan deze hoop op te volgen. De keuze voor een creatief beroep zit hier vaak niet bij.

 

“Als 5 procent van de allochtone groepen de kunstzinnige kant op gaat, dan is het veel”, zegt Rick Wolff, onderzoeker van onderzoeksinstituut Risbo. Hij onderzocht ondermeer het studiesucces van niet-westerse allochtonen in het hoger onderwijs. Nu geldt die 5 procent volgens Wolff voor autochtonen ook, maar zij zijn wat andere studiekeuzes meer verspreid. Vooral bij allochtone studenten waarvan de ouders zelf niet hebben gestudeerd gaat de voorkeur uit naar een ‘bekendere’ studie als economie of rechten.

 

“Het gaat om sociale mobiliteit, ouders willen dat hun kinderen het beter doen dan zijzelf en wél gaan studeren. De migratiefactor vergroot deze wens, er moet wel sprake zijn van een zekere materiële vooruitgang.”

 

Opleiding

 

Volgens Wolff ligt dit bij hoog opgeleide ouders anders. Hun kinderen hoeven niet per se ‘hoger op’ te komen en vaak zijn deze mensen al meer bekend met kunst en cultuur. Wolff wijst hier op het verschil in achtergrond van migranten. “Arbeidsmigranten zijn veelal laag opgeleid terwijl bij politieke vluchtelingen de kans groot is dat ze tot de elite behoorden in eigen land. Die twee groepen hebben heel uiteenlopende opvattingen over kunst.”

 

Voor Hu is dit een bekend fenomeen. “Mijn ouders waren boeren van het Chinese platte land. Ze kwamen hierheen om een succesvolle zaak op te zetten.” Als scholier werkte Hu, geboren in China maar als negenjarige naar Nederland gemigreerd, in het restaurant van haar ouders en groeide ze op met het standaard toekomstbeeld van een Chinese vrouw: trouwen, een paar kinderen te krijgen en met de echtgenoot een eigen restaurant runnen.

 

“Het creatieve werd vanuit huis totaal niet gestimuleerd. Pas toen ik na de middelbare school een studie moest kiezen besefte ik dat dit een mogelijkheid was.” Volgens Hu is het voor eerste generatie Chinezen in Nederland maar raar als je iets in de kunstwereld gaat doen. “Kunst is iets voor de elite in China, dat kun je je alleen veroorloven als je al rijk bent. In Nederland moet gewerkt worden, want met een goede zaak heb je meer status en geld voor luxe.”

Voor de ouders van modeontwerper Saïd Marouf (38) was de kunstwereld ook een onbekend gebied.

 

In de jaren ’70 kwam zijn vader vanuit Marokko naar Nederland en werkte jarenlang in de horeca van hotels. In 1982 volgde het hele gezin. “Het is voor hen nooit echt een punt geweest dat ik naar de kunstacademie ging, maar ik denk dat mijn ouders pas sinds een paar jaar begrijpen wat ik eigenlijk doe”, zegt Marouf. De ontwerper studeerde aan de Gerrit Rietveld Academie en vervolgde via een uitwisselingsprogramma zijn studie aan het Pratt Institute in New York. Na zijn master verzorgde Marouf jaren lang live performances en video installaties voor ondermeer het Stedelijk Museum en New Museum of Contemporary Art in New York. Vanaf 2007 ontwerpt hij elk jaar een haute couture collectie.

 

“Ik kom uit een hecht gezin en mijn ouders hebben me altijd gesteund. Het was voor hen belangrijk dat ik studeerde, wát maakte niet zoveel uit.” Toch begon Marouf met oog op baanzekerheid eerst aan de heao. Dat werd toch wel een beetje van hem verwacht. Na een jaar kwam hij echter tot de conclusie dat dit zijn wereld niet was en koos hij voor de kunst. Marouf maakte veel voorstellingen, maar dat bleef voor zijn ouders altijd wat vaag. Omdat mode wat concreter is, begrijpen zijn ouders zijn werk echt. “Nu zien ze me wel eens in een tijdschrift of op tv, ze zijn apetrots. Ze zien dat ik het goed doe en zijn daar gerust om.”

 

Cultureel kapitaal

 

Het gaat volgens Lenie Brouwer, docent aan de Faculteit der sociale wetenschappen van de Vrije Universiteit, om een gebrek aan cultureel kapitaal, ‘de ongeschreven regels van de middenklasse’. “Als je niet tot die middenklasse hoort, dan ken je van bepaalde dingen het belang niet. Bijvoorbeeld van het kijken van Sesamstraat of van het lezen van een boek. Het is een soort beschavingsoffensief dat je moet leren door de jaren heen. Daar gaat wel een generatie over heen.” Volgens Brouwer, zelf gespecialiseerd in etnische studies en migranten en sociale media, is dit niet per se een probleem van allochtonen, maar geldt het voor autochtonen net zo goed.

 

Bij Theaters Diligentia en PePijn in Den Haag is hierom, in samenwerking met Kosmopolis Den Haag, het project Programmeren 2.0 gestart. Twaalf jongeren met verschillende etnische achtergronden leren in vijf maanden hoe een culturele organisatie draait. De groep organiseert twee avonden in het theater en schrijft een programma-advies over hoe ze hun eigen achterban gemakkelijker naar het theater denken te krijgen.

 

Uit publieksonderzoek in 2008 blijkt dat slechts 5 procent van onze bezoekers Turks, Marokkaans of Surinaams is, zegt Vera Seriese, Projectleider Programmeren 2.0 en medewerker van Theaters Diligentia en PePijn. “Het is niet dat onze programmering niet geschikt is voor deze groepen, maar velen weten de weg naar het theater nog niet te vinden.”

 

De jongeren van Programmeren 2.0 moeten hier verandering in brengen. “We hopen met het project een beter inzicht te krijgen in de oorzaken hiervan en manieren te leren hoe je deze groepen wél kunt bereiken."